Heraclitus zei: 'alles wordt uit oorlog geboren'. Vechten is geen schande. Zo is de geboorte van een kind een strijd en dragen de eerste bloemen na de winter messcherpe bladeren om de halfbevroren aarde te kunnen doordringen.
Vrouwen zijn niet goed in strijd, althans, zij verstaan zelden de kunst van het zinvol vechten. Vechten staat voor velen synoniem voor conflict, gedoe en negativiteit. Daar waar het net zo goed een evenknie kan zijn van de uitdaging, toewijding en het idealisme. Het aantal vrouwen in mijn ‘inner circle' dat toegewijd durft te zijn aan hun principiële verlangen om het hoogste haalbare na te streven, neemt zienderogen af. Ze ‘dansen' naar de pijpen van hun man, schikken zich in hun rol van (thuisblijf)moeder en floreren als spil van het huishouden. Één voor één hebben ze een academische opleiding, hebben hard geleerd, hard gewerkt en hard geleefd, maar haken nu – in hun streven naar (schijn)stabiliteit – af en verlaten het werkzame leven. Want wat heeft het voor zin, hoor ik dan, om te blijven werken en tegen het glazen plafond aan te schampen?
Begrijp me niet verkeerd: ik snap die gedachte. Ik ben advocate, echtgenote, maar bovenal moeder. Mijn twee dochters, Sophie (3) en Emma (2), zijn het centrum van mijn leven. Daar waar veel vrouwen het idee hebben dat zij dom worden bevonden en niet serieus worden genomen als zij hun emoties uiten, voel ik die barrière helemaal niet. Natuurlijk moet ik mij – vaker dan mij lief is – verantwoorden of verdedigen (het is maar net hoe je het wil noemen) voor mijn werkuren, de oppas aan huis en mijn buitencurriculaire activiteiten. Het hoort erbij, ik laat me er niet door van de wijs brengen. Ik wil en zal namelijk het hoogst haalbare bereiken. Hoezo glazen plafond?
Absoluut. Ik ken de geur van testosteron. Het kantoor waar ik werk, heeft een bataljon aan vennoten. Meer specifiek: mannelijke vennoten. Dat is in onze wereld niet eens zo heel erg speciaal: het is – ondanks het toenemende aantal vrouwen onder aan de voedselketen – voornamelijk een mannenwereld. De vrouwen haken – net als mijn überintelligente vriendinnen – ergens tussen trouwen, kinderen krijgen, opvoeden en carrière maken, simpelweg af. Als dat het glazen plafond is, dan kunnen we daar natuurlijk redelijk snel korte metten mee maken: wij als vrouwen doen onszelf tekort.
Ik las laatst met verbazing de resultaten van een langlopende studie aan de Technische Universität München over de eigenschappen die worden geassocieerd met leiderschap. De uitkomst? Glimlachen: dat doen leiders niet. Erger nog: vrouwen mogen al helemaal niet glimlachen, dat onderstreept nu juist het sociale, zachte en vriendelijke karakter van het geslacht. Een leider is ook niet blij. Ben je vrolijk? Niet doen. Een zonnig karakter staat gelijk aan ‘soft', niet doortastend en dus niet leidinggevend.
Klinkklare onzin, als je het mij vraagt. Ik ben extreem in het uiten van vreugde, plezier en betrokkenheid. Dat is kracht. Zo maak je impact. Wat mij betreft komen de meest kostbare mogelijkheden voort uit chaos. De kunst zit ‘m in het omvormen van chaos in (relatief) vreedzame situaties, en die dan vervolgens om te zetten in positieve energie. Daarbij maakt het niet uit of je een mannetje of een vrouwtje bent, fulltime of parttime werkt. Je bent geschikt, omdat je geschíkt bent. Wie een volwaardige wedstrijd wint, wint aan kracht. Wie verliest, wint aan realiteitsbesef. Sterke mensen, sterke leiders, krijg je door gelijkwaardige competitie met elk medemens. Niet door een taboebevestigende, stigmatiserende strijd tussen man en vrouw.
Hoezo glazen plafond? Het enige glas wat ik zie, zijn glazen muiltjes. Flikker ze in de hoek. Het is prima om je als vrouw te bewegen in een ‘mannenwereld'. Zij kunnen immers geen jurk aantrekken, maar wij kunnen wel de broek aandoen.